Toelichting uit de Post van Ger: "Geïnspireerd door de mooie verhalen na afloop van de VDM Memorial stuur hierbij weer een verhaal toe. Net zoals Jan vd Sande heb ik een zwikkie wielerverhalen liggen. Vast meer dan 43. Een trauma of manie laat zich immers niet in 120 pagina’s vangen. En met het chronische karakter van mijn wielerziekte is nieuw werk voortdurend in de maak." Was getekend: Ger Post, lidnummer 385.
VLAK VOOR HET PELOTON DE CAUBERG OP
Er zijn van die gebeurtenissen die je hele leven zult herinneren. Je eerste kus, de geboorte van je eerste kind, een ongeluk op de snelweg, het winnen van de hoofdprijs in de Lotto. Dikwijs gaat het om ingrijpende gebeurtenissen die de rest van je leven blijvend beïnvloeden of zelfs bepalen. Soms zijn het echter hele kleine gebeurtenissen, onbetekenend voor het verloop van de rest van je leven, die je om de een of andere reden bijblijven. Gebeurtenissen die je snel weer vergeet, maar die op de meest onverwachte momenten weer je geheugen binnenslippen om je te verrassen. Prettig of onprettig. Zo ook weer afgelopen zondag tijdens de VDM-memorial en later op de middag tijdens de Gilbert Gold Race.
Mijn gedachten gaan terug naar de Cauberg in Valkenburg. Het was de dag van de Amstel Gold Race in het jaar 1990. Samen met mijn fietsmaatje Frank was ik die dag op audiëntie geweest in de Limburgse heuvels. Zoals ieder jaar combineerden we op die manier onze eigen fietsbehoeften met de mogelijkheid om "de grote jongens" aan het werk te zien. Meestal resulteerde dat in een uiterst gering kilometrage met een hoog gehalte aan wachten op het peloton en mogelijke koplopers. En tussen de uitzichtpunten door was het sprinten naar de volgende plek waar we onze helden hoopten te kunnen bewonderen. Draaien en keren op de bekende Limburgse postzegel.
Zo gebeurde het ook in 1990. Het plan was om de renners in de finale op te wachten op de Keutenberg. Daar mochten in die tijd nog toeschouwers naar boven. Op het kleinste verzet kruipen we naar boven, laverend tussen het breeduit wandelende publiek, op zoek naar een plekje om de wedstrijd te kunnen bewonderen. Wat een drukte! Pfff! Aangemoedigd door de kick van de vele op ons gerichte ogen, enthousiaste aanmoedigingen en onverstaanbare keelklanken rijden we door tot de top om vervolgens weer af te dalen naar Stokhem. We besluiten om door te rijden naar een minder druk maar zeker zo spectaculair gedeelte van het parcours: de Eijserbosweg. Halverwege het bos leggen we de fietsen aan de kant, in afwachting van de renners. In afwachting van de motoren, de helikopters en de vele, vele auto's.
Het plan is als volgt. Zodra de renners het Eijserbos gepasseerd zijn, springen we op onze fietsen om in hoog tempo af te dalen naar Schin op Geul. Over de grote weg stormen we Valkenburg binnen en rijden door tot bovenop de Cauberg. Daar zullen we wachten op de renners, de eersten laten passeren om ze vervolgens in Berg weer op te vangen. Het feit dat de renners tussen het Eijserbos en Valkenburg een omweg maken over de Fromberg maakt dit schema in onze ogen uiterst realistisch.
Na een periode van ongeduldig wachten, met als resultaat koude voeten, voelen we de opwinding het Eijserbos bereiken. We horen nog niets, toch weten we dat het er aan zit te komen. Omstanders met radio's die zenuwachtig op en neer schuiven. Hoofden die zich richting Eijs wenden. Wielerliefhebbers die nog snel van plek wisselen. Dan horen we de helikopters. Even later komen de eerste motoren. En dan: de matadoren. Gert Jan Theunisse is een van de twee koplopers. De andere herkennenwe niet direct. Pensec horen we later van omstanders. Tuurlijk: Pensec!
We schreeuwen onze keel schor. Tien seconden lang. De buren nemen het van ons over. Iedereen schreeuwt zijn longen uit zijn lijf. Theunisse wordt naar boven gedragen. Maar hij moet wel gek worden van de opdringerige massa. Dat wordt zo dadelijk op de Cauberg nog erger. Zijn ogen staan geconcentreerd. Hij ziet ons niet staan. Hij rijdt van ons vandaan, het bos uit, voorbij de zendmast waar de afdaling op hem wacht.
We wachten. Niet lang na het leidende duo volgen de eersten van het peloton, althans dat wat er van over is. Velen zijn al afgestapt of zwerven elders over het parcours. Het peloton passeert ons. Gekromde ruggen, krakende fietsen, bonte kleuren. Na een minuut is het voorbij. Dan volgen nog wat renners die al een poos aan het elastiek zitten. Die waarschijnlijk op de Kruisberg ook al moesten lossen maar in de afdaling naar Eijs nog net konden aanpikken. Ze hopen op de volgende afdaling. Nog even. Voor enkelen van hen komt de afdaling te laat. Het elastiek knapt.
Nog wat auto's passeren, dan is er leegte. Maar niet voor lang. Iedereen begint te bewegen. Omstanders rennen naar hun auto's. Waar ligt mijn fiets ook al weer? We sprinten naar de top van de Eijserbosweg en slaan linksaf. In een ziedende vaart dalen we af naar Wijlre. De Dikkebuiksweg kromt naar rechts, grind in de bocht en uitkijken bij de spoorrails. We slaan rechtsaf richting Schin op Geul en stormen door naar Valkenburg. Dwars door het centrum bereiken we in vliegende vaart de voet van de Cauberg. Een snelle inschatting leert ons dat we op tijd zijn, ze zijn nog niet gepasseerd. Ik kan me niet herinneren of we nog onderling overleg gepleegd hebben. Ongetwijfeld niet. De Cauberg op! Tussen de hagen van mensen door.
De toeschouwers hebben bezit genomen van de weg. Om toch vooral wat te kunnen zien dringt iedereen naar voren. Toch is er een uiterst smal stukje weg vrij. Mogelijk zijn er al wat motoren gepasseerd. We kruipen langzaam naar boven. Ik rij voorop, Frank volgt ergens achter me. Volgt Frank wel achter me, of is hij misschien al afgestapt? Ik kijk niet om. Een licht gevoel van onbehagen maakt zich van me meester. Hoe ver zit Theunisse? "Stel je toch eens voor dat ...". Het gevoel van onbehagen maakt plaats voor angst.
Het geluid van helikopters dringt tot me door. De angst slaat om in paniek. Ik vlucht naar boven. Maar die vervloekte helling houdt me op. Toeschouwers kijken me verbijsterd aan. Hun blikken tonen me hun gedachten. Ik lees duidelijk drie stadia van verwondering in hun ogen. "Verrek, nu al?" lijkt de eerste gedachte te zijn. Onze komst verrast de toeschouwers. Een fractie van een seconde later zie ik de gedachte "Who the hell is this?". Hersenen werken onder hoogspanning in een poging om mijn gelaatstrekken te herkennen en te associëren met een naam. Maar de collectieve patroonherkenning levert geen resultaat op, geen moment van herkenning. Niemand kan een naam bedenken. De derde gedachte toont kwaadheid en onbegrip. "Wie haalt het gvd. in zijn hoofd om op dit moment ...?". Voordat de ergernis omgezet kan worden in daden ben ik door. Nieuwe gezichten, nieuwe verrassing, nieuw onbegrip.
De helikopter! Het geluid wordt allesoverheersend. De renners moeten ook op de Cauberg zitten. Theunisse? Pensec? Het voltallige peloton? Of erger: Hinault?
Het peloton. Mart Smeets heeft het altijd over: "de grote boze wolf". Ik ben het wild. Er is maar één uitweg. Naar boven! Het is dezelfde weg als de route van de wolf. Onder de voetgangersbrug door. De weg begint gemakkelijker te lopen. De weg wordt ook breder. Minder toeschouwers, minder vijandigheid, meer ruimte. Een vluchtheuvel. Ik houd rechts aan. Stom natuurlijk, dat is de kortste weg, de route die ook de wolf zal kiezen. Ik kijk voorzichtig om. Frank volgt op een tiental meters. En achter Frank: de motoren. Ik stap af, neem plaats op de vluchtheuvel. Frank passeert aan de andere en schiet het fietspad op. Hij roept iets, ik versta het niet. De motoren, de helicopters, het publiek. Ik draai me weer naar de weg toe. Renners! Ik ben te ver heen om vast te stellen welke. Ik kan nog wel tellen: het zijn er twee. Nog steeds Theunisse en Pensec? Of zag in een flits Fondriest aan me voorbij vliegen. Of Fidanza? Ik weet het niet. Meer renners volgen. Ludwig is een van de weinigen die ik wel weet te herkennen.
Meer renners worstelen zich in de achtergrond naar boven. Maar wij moeten al weer verder. Het fietspad op. In Vilt slaan de renners rechtsaf. Evenwijdig aan de Rijksweg naar Maastricht zien we de renners rijden. Ze gaan niet veel sneller dan wij en maken zich klaar voor de afdaling van de Brakkenberg. Een serieuze test voor de remmen. Wij rijden rechtdoor over het fietspad en bereiken Berg en Terblijt. We stoppen bij café ’t Voske, gelegen in de uitloper van de Geulhemmerberg. Ruimschoots op tijd om de renners voor de derde keer te zien. We moeten zelfs nog een poosje op ze wachten. Wanneer de motoren als voorlopers naar boven komen, voel ik mijn hart bonken in mijn keel. De angst voor "de grote boze wolf” op de Cauberg komt opnieuw over me heen. Als de renners voorbij zijn en op weg naar Meerssen gaan we het café binnen om op de televisie de finish te zien. Angstig kijk ik om me heen of niemand ons herkent van de Cauberg. Iemand die alsnog de kans schoon zien om zijn kwaadheid op ons af te reageren. Vrienden van "de grote boze wolf".